Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik heb toch niet [60]aangedrongen, meer dan een [61]herder achter U [betaamde]; ook heb ik den [62]dodelijken dag niet begeerd, Gij weet [het]; [63]wat uit mijn lippen is gegaan, is voor Uw [64]aangezicht geweest. 60. Alsof de profeet zeide: Zij spreken tot mij niets anders dan of ik er op aandreef, haastte, en daarnaar wenste, dat hun het verderf mocht overkomen, daar Gij, Heere, toch weet dat ik mij niet anders gedragen, noch haastiger gesteld heb dan een profeet toestaat, die U navolgt, alleenlijk hun aanzeggende wat Gij mij hebt belast. Dit komt met het voorgaande en volgende zeer wel overeen. Anders: Ik heb toch niet aangehouden, dat ik geen herder achter U zou zijn; dat is, ik heb mij niet weigerachtig gesteld om U te volgen. Zie boven hfdst.1 vs.4, enz. 61. Dat is, meer dan betaamde een profeet, weidende en regerende uw volk met uw woord. 62. Dat is, den tijd huns verderfs niet gewenst, of daarnaar verlangd, zie onder hfdst.18 vs.20, of, geen lust gehad van mijzelven, om hun hunnen ondergang te profeteren, het zijn uwe woorden, enz. Het Hebreeuwse woord is hetzelfde, dat vs.9 van des mensen hart gebruikt is. 63. Hebreeuws, de uitgang mijner lippen. 64. Dat is, ik heb oprecht als in uwe tegenwoordigheid gesproken, mij verzekerende, dat ik er af- noch toedeed, waarvan Gij getuige zijt.